'Grafisch ontwerper, moeder van kinderen, muze en de vrouw van. En dat alles in Amsterdam.’ staat er al een tijdje in mijn beetje vergeten twitter-account.

Mijn echtgenoot is dus beeldend kunstenaar en ik ben zijn (door mijzelf verklaarde) muze. Dat vinden we leuk. Hij vindt het vooral leuk dat ik dat leuk vind. Ik heb een erg romantisch beeld bij het muzeschap, eentje waar ik meestal helemaal niet aan voldoe. Ik zie een muze als een vrouw die er altijd beeldschoon en weelderig bij ligt (muzes liggen namelijk altijd op een sofa) en vol aanbidding en smachtend de kunstenaar aanstaart. Dat laatst doe ik natuurlijk wel als ik daar tijd voor heb, maar de meeste tijd ploeter ik ook maar wat rond met twee kinderen, zit vaak onder bambix en ondefinieerbare andere troep, terwijl ik met piekhaar en bril als een dolle zit te werken om mijn eigen deadlines te halen. Terwijl het jongste kunstenaartje in de dop naast me haar klei opeet.

Naast het muzeschap ben ik zijn grootste criticus, althans, dat vindt hij. Maar dat kritiek geven komt heel nauw. Als we samen zijn geschoten foto’s bekijken (die hij daarna verwerkt in een krantencollage: ga kijken op zijn site) en ik net bij een foto (waar hij zelf erg enthousiast over is) op dat beslissende moment een hap krentenbol neem en vertwijfeld mijn gezicht vertrek vanwege een te hard krentje, dan lijkt het kunstwerk al bijna in de prullenbak te verdwijnen alvorens het ’t daglicht heeft kunnen zien. En dat terwijl ik het heus goed vond. Echt. Maar echt.

Het is dus zenuwslopend. En iedere zenuwtrek, elke oogbeweging wordt in de gaten gehouden bij het bekijken van zijn werk in het atelier. Iets te lauwe reactie van mijn kant (ik had een kort nachtje) en hop, een donderwolk in aanwezigheid van de kunstenaar. Wellicht ben ik geen perfecte muze, maar probeer dan maar wel een zo leuk mogelijk filter voor hem te zijn.